zaterdag 24 mei 2014

Poëzie opdracht 3: Metrum en Klank

In een eerder artikel schreef ik al over het ritme van een gedicht, ofwel het metrum. Het metrum van het gedicht Frits en Kee van Piet Paaltjens zal ik hieronder beschrijven.  
       
       Zij heette Kee. Hij schreef zich Frits.       
       Zij zag wat scheel. Hij liep mank.       
       Een englenpaar. Maar zij erg bits,       
       En hij verschriklijk aan de drank. 

5     Zo woonden ze in een lekke schuit,

       Als twee marmotjes in hun hol.
       Geregeld schold zij hem de huid
       En dronk hij zich met bitter vol.

       De tijd vliegt snel, vooral wanneer

10   De liefde 's levens zuur verzoet.
       Hun koopren bruiloft kwam dus, eer
       Het minnend paar het had vermoed.
       
       In zijn verrassing leegde hij
       Reeds 's morgens vroeg zijn tweede fles;
15   En van weeromstuit raasde zij       
       In ééns wel voor een week of zes.

       Doch ziet! - Terwijl de teedre bruid

       Haar eedle bruidegom en heer
       Nog streelde, zonk opeens de schuit
20   Tot op de boôom der stadsgracht neer.

       Het water stroomde 't roefje in

       En vulde in nog geen ommezien
       Frits' lege fles, zijn gemalin
       En ook hemzelve bovendien. 

25   Toen taald' hij naar geen drinken meer,

       En Keetje hield voorgoed de mond.
       Dat was voor de allereerste keer
       In hun gelukkig echtverbond. 

Ik denk dat er gebruik gemaakt is van jambe's, hierbij wordt een onbeklemtoonde lettergreep gevolgd door een beklemtoonde lettergreep. De onbeklemtoonde lettergreep heet een thesis, en de beklemtoonde een arsis. In regel 21 is er gebruikt gemaakt van elisie, er is 't geschrevenin plaats van het. Ook in regel 25 is een elisie te vinden, taald' in plaats van taalde. Elisie wordt gebruikt om het metrum te kunnen behouden. Soms moet je als lezer ook zelf een elisie toepassen bijvoorbeeld op regel 5, 'een' moet hier gelezen worden als 'n. Ook op regel 27 moet je zelf een elisie toepassen. 'Dat' moet gelezen worden als 't, zodat dat en was samen één lettergreep vormen om het metrum te laten kloppen.


Op het einde van regel 11 is een enjambement te vinden, eer is het begin van een nieuwe zin. Door het echter niet te verplaatsen naar de volgende regel, kan er voldaan worden aan het rijmschema. Bij regel 18 en 19 is ook een enjambement te vinden, de woorden: 'nog streelde', zijn op de volgende versregel geplaatst om het  rijmschema te behouden.


Ook wordt er in gedichten veel gebruik gemaakt van klankeffecten, ofwel rijm. In dit gedicht is er een ABAB rijmschema te vinden, dit heet gekruist rijm. In dit gedicht is gebruik gemaakt van mannelijk rijm, na de rijmende lettergreep, waarop de klemtoon ligt, volgt geen andere lettergreep meer. Een voorbeeld hiervan is mank en drank. Mannelijk rijm is een volrijm, zowel de klinkers als de medeklinkers rijmen op elkaar. In de eerste regel is een vorm van assonantie te vinden, alleen de klinkers rijmen op elkaar: Zij heette Kee. Hij schreef zich Frits. 


De verschillende rijmvormen in het gedicht Kind van Mei zal ik ook bespreken. De schrijver van dit gedicht is onbekend.


       Ik ben een Kind van Mei, een dagdromer, als ik in

       het rond kijk, ontwaar ik waarheden, als bloesems blaas
       ik ze van bomen, de atomen vormen een waas.
       van een wanordelijke waarachtigheid waarin  

5     ik mezelf verlies, waarin ik mezelf niet terug vind,

       maar heus, dat geeft niet, want ik draag de onwetendheid
       als een vest. Wanneer het lente is, trek ik geheid
       het vest weer uit, want ik ben van Mei, een lentekind.

        Ik besef me terdege, dat ik ben verwekt in

10   de apotheose van een zonnige zomer
       een broeierig najaar waar zwoele zomerse zin

       wederom overwon, hoewel de liefde lomer

       was, en 't behagen trager ging, maar toch evenmin
       geboorte gaf aan een kind van Mei, een dagdromer. 

Dit gedicht is een sonnet, de eerste twee strofen zijn kwatrijnen en de laatste twee strofen zijn terzetten. In de kwatrijnen is gebruik gemaakt van een ABBA rijmschema, ofwel omarmend rijm. In de laatste strofen is een ABABAB rijmschema gebruikt, dit heet gekruist rijm. Hiernaast zijn verschillende vormen van halfrijm te vinden. Ten eerste een alliteratie op regel 4: wanordelijke waarachtigheid waarin. Op regel 11 is nog een alliteratie te vinden: zwoele zomerse zin. Als laatste een vorm van assonantie: wederom overwon in regel 12. 


Ook in songteksten wordt gebruik gemaakt van rijm, ritme, stijlfiguren en beeldspraak. Ik heb gekozen om het liedje Dat ik je mis van Maaike Ouboter te bespreken. 





       Je kust me, je sust me.

       Omhelst me, gerust me.
       Je vangt me, verlangt me.
       Oneindig ontbangt me
5     Je roept me, je hoort me.
       Je redt en verstoort me.
       Gelooft me, berooft me.
       Verstikt en verdooft me.
       Je ademt en leeft me.
10   Siddert en beeft me.
       Vertrouwt me, beschouwt me
       Als mens en weerhoudt me
       Van bozige dromen
       Die op komen dagen
15   De eenzame vragen
       Van eindig geluk.

       Met je krullen als nacht

       Hoe je praat hoe je lacht
       Hoe je stem zo dichtbij
20   Als een engel verzacht
       In mijn dromen doorstromen
       Oneindige leegtes
       Je remt me, je temt me
       je roert  en beweegt me
25   Ik mis je, ik mis je
       Ik grijp je, ik gris je
       Ik wil je, bespeel je
       Ik roer en beveel je
       Om bij me te blijven
30   In donkere nachten
       Om niet meer te smachten
       Naar jou 

       Laat me los

       Ik moet nu alleen
35   En houd me vast als het nodig is
       In gedachten
       En ik zoek je in alles om me heen
       Maar al denk ik soms dat het zo beter is
       Kan ik het niet helpen dat ik je soms mis

40   Oh ik smoor je, bevroor je

       Verlos en verloor je
       Weg naar een andere plek
       Maar ik hoor je
       Omarm je, verwarm je
45   Ik zie je en voel je
       Ik aai je, ik streel je
       Ik knuffel en kroel je
       Je rijpt me begrijpt me
       Verwart en misleidt me
50   Het schrikt me soms af
       Hoeveel ik op je lijk nu
       M'n glimlach mijn tranen
       M'n liefde, mijn beleven
       Het spijt me van alles
55   Kom help en bevrijd me

       En laat me los

       Ik kan het alleen
       Maar houd me vast als het nodig is
       In gedachten 
60   En ik vind je in alles om me heen
       Maar al denk ik soms dat het zo beter is
       Kan ik het niet helpen dat ik je soms mis

       Ik kus je, ik sus je

       Ik doof en ik blus je
65   Je blijft heel dicht bij me
       Maar in mijn hoofd rust je

Dit liedje lijkt geen vast rijmschema te hebben, omdat heel veel zinnen op je of me eindigen. Wanneer je echter goed naar de eerste strofe kijkt, zie je dat de woorden voor 'me' wel steeds rijmen. Dit gaat volgens het rijmschema AABB, ofwel gepaard rijm. Er is vooral veel mannelijk rijm te vinden: leeft en beeft, kust en sust, remt en temt. 


Naast volrijm bevat deze tekst ook halfrijm, op regel 13 is assonantie te vinden: bozige dromen en op regel 48 ook: rijpt en begrijpt. Op regel 21 staat ook een voorbeeld van een alliteratie: dromen doorstromen, maar deze twee woorden bevatten ook volrijm, het is dus een combinatie. Op regel 47 is nog een alliteratie te vinden: knuffel en kroel. En op regel 26 staat nog een alliteratie: grijp en gris


Het metrum van de eerste strofe bestaat uit amfibrachen, een beklemtoonde lettergreep wordt hierbij ingesloten door twee onbeklemtoonde. Het begin van de tweede strofen is opgebouwd uit anapesten, maar gaat al snel weer over in amfibrachen. De derde strofe heeft niet echt een vast metrum, maar in de loop van het vierde deel gaat het weer over op amfibrachen. De vijfde strofe wijkt weer af, maar het laatste deel van het lied bestaat weer uit amfibrachen. Op de regels 52 en 53 is het woord mijn verkort tot m'n, dit is een soort elisie en gedaan om niet te veel de klemtoon op dit woord te leggen. 


Ook zijn er in dit liedje vormen van beeldspraak en stijlfiguren te vinden. Op regel 17 staat een vergelijking, het object zijn de krullen en het beeld is de nacht. op regel 19 en 20 staat nog een vergelijking. Het object is de stem en het beeld is een engel, het punt van overeenkomst is dat ze beiden verzachten. Het liedje bestaat uit heel veel enumeraties in de strofes 1,2,4 en 6, het is eigenlijk één grote opsomming. Roepen en horen op regel 5 zijn een antithese. 


Het liedje gaat over het missen van iemand die er niet meer is en heet beeld van die persoon wat dan nog in je hoofd blijft hangen. Dit kan veel mensen aanspreken, omdat bijna iedereen wel iemand mist door de dood of doordat iemand bij je weg is gegaan. In je gedachten kun je hier heel lang mee bezig blijven. De ouder van Maaike Ouboter zijn overleden toen ze op de middelbare school zat en daarom heeft ze dit lied geschreven en meegedaan aan het programma: de beste singer-songwriter van Nederland.
       

Geen opmerkingen:

Een reactie posten