zondag 25 mei 2014

Poëzie opdracht 4: De ABC-methode

In de klas hebben we pas de ABC-methode bekeken, dit is een manier om gedichten in drie stappen te analyseren. Bij A wordt gekeken naar de vorm, bij B wordt de inhoud beoordeeld en bij C geef je je eigen mening. Ik zal het gedicht Het kind en ik van Martinus Nijhoff nogmaals bespreken, maar dan via deze methode.

Gedicht 1


       Ik zou een dag uit vissen,
       ik voelde mij moedeloos.
       Ik maakte tussen de lissen
       met de hand een wak in het kroos.

5     Er steeg licht op van beneden
       uit de zwarte spiegelgrond.
       Ik zag een tuin onbetreden
       en een kind dat daar stond.

       Het stond aan zijn schrijftafel
10   te schrijven op een lei.
       Het woord onder de griffel
       herkende ik, was van mij.

       Maar toen heeft het geschreven,
       zonder haasten zonder schroom
15   al wat ik van mijn leven
       nog ooit te schrijven droom.

       En telkens als ik even
       knikte dat ik het wist,
       liet hij het water beven
20   en het werd uitgewist.

A - vorm:

Dit is een traditioneel gedicht, de strofen zijn even groot en de versregels zijn ongeveer even lang. Er is eindrijm gebruikt volgens een vast rijmschema en de leestekens zijn normaal gebruikt. Het is opgebouwd uit vijf strofen van vier regels, kwatrijnen. Op regel 11 en 12 is een enjambement gebruikt, de zin loopt verder op de volgende versregel om het te laten rijmen en ervoor te zorgen dat de versregels even lang blijven.

Het gehele gedicht is geschreven in een gekruist rijmschema, ABAB. Alleen de derde strofe wijkt een beetje af omdat regel 9 en 11 niet rijmen op elkaar. De schrijver heeft mannelijk en vrouwelijk rijm gebruikt, voorbeelden van mannelijk zijn; spiegelgrond en stond, lei en mij, schroom en droom. Voorbeelden van vrouwelijk rijm: vissen en lissen, beneden en onbetreden, geschreven en leven, even en beven. Ook is er één vorm van rijk rijm te vinden: wist en uitgewist, het zijn niet volledig dezelfde woorden, maar het laatste deel wel. Naast volrijm is er ook halfrijm te vinden, op regel 2 bijvoorbeeld voelde en moedeloos, een vorm van assonantie. Op regel 9 en 10 is heel vaak een ij-klank gebruikt: zijn, schrijftafel, schrijven en lei. Ook dit is assonantie. In het gedicht heb ik geen regelmatig metrum kunnen vinden.

B - inhoud:

Ik denk dat de dichter met het uit vissen gaan bedoelde dat hij op zoek was naar inspiratie om te schrijven. Dit is dan een metafoor, uit vissen gaan staat voor brainstormen. Op regel vijf staat dat er licht opsteeg vanuit beneden, dit is een metafoor voor het moment dat de dichter plots iets bedacht. Het kind staat symbool voor de zuiverheid die een volwassene nooit meer terug zal krijgen door de invloed van de maatschappij. Een kind heeft nog een zeer rijke fantasie en kan heel origineel schrijven. Het moment dat het kind de tekst uitwist staat symbool voor het feit dat de dichter net niet op het punt kan komen dat hij weer schrijft als een kind.

C - beoordeling:

In dit gedicht vond ik de zinsbouw en het gebruik van rijmwoorden heel prettig, het is op deze manier heel vlot te lezen. Ik vond het mooi hoe de schrijver een kind gebruikt als symbool voor originaliteit en zuiverheid. En dat een volwassene dit nooit meer terug zal krijgen. Wel vond ik het vergezocht dat hij het kind zag toen hij een wak maakte in het kroos. Toch wordt het gedicht hier ook heel origineel door, de schrijver geeft zijn eigen kijk op dit onderwerp. Ik vond het vrij lastig om te ontdekken wat de bedoeling was van het gedicht, wanneer je de tekst leest zonder erbij na te denken, komt het wat vreemd op je over. Maar nu ik het beter begrijp, vind ik het een mooi gedicht.

Gedicht 2


Als tweede heb ik een gedicht gekozen uit de klassenbundel om op dezelfde manier te analyseren. Een kraai bij Siena door Willem van Toorn.

       Hoe een kraai vliegt over de heuvels
       bij Siena: een verkreukelde zwarte lap
       boven het koperen landschap.
       Werkt zich rot, denk je van onder af,
5     met die averechtse vleugels.

       Door de kijker zijn slimme snavel,
       zijn eigenwijs hoofd: hij lapt
       het toch maar. Niet de begaafde
       vlechtwerken boven de stad
10   van de zwaluwen - hij blijft een aardse

       zitter, die heeft gedacht:
       waarom zij wel verdomme: en is opgestegen
       om zich verbaasd te begeven
       naar dit veel te grote blauw.

15   Hoe zich deze woorden bewegen
       ongeveer van mij naar jou.

A - vorm:

Het is niet duidelijk te zeggen of dit een traditioneel of modern gedicht is, de wisselende strofelengtes en het ontbreken van eindrijm wijzen op een modern gedicht. Maar het normale gebruik van leestekens en de versregels die ongeveer even lang zijn, wijzen op een traditioneel gedicht. Er is niet één bepaalde dichtsoort aan te wijzen voor dit gedicht. Het gedicht is opgebouwd uit vier strofen, de eerste twee zijn kwintetten, hierna volgt een kwatrijn en het eindigt met een distichon. Ook een vast metrum kon ik niet ontdekken, het aantal lettergrepen in een regel wijkt hiervoor te veel af, het is een beetje een afwisseling tussen jamben en anapesten.
Wel is er veel gebruik gemaakt van enjambementen. De eerste zin loopt verder op de tweede regel en het tweede deel van regel 2 loopt weer verder op regel 3. De zin die op het einde van regel 7 begint loopt verder op regel 8. De zin die op de helft van regel 8 begint loopt verder op regel 9 en 10. En de zin op de tweede helft van regel 10 loopt zelfs verder in de volgende strofe. Al deze enjambementen versterken het gevormde beeld van de kraai nog meer, hij vliegt namelijk moeizaam en een beetje traag.

Ook kon ik geen vast rijmschema ontdekken en is er vrijwel geen sprake van volrijm. Ik vond twee vormen van mannelijk rijm: lap en landschap & blauw en jou en één vorm van vrouwelijk rijm: opgestegen en bewegen. Hiernaast zijn er wel veel vormen van halfrijm en dan vooral assonantie: heuvels en vleugels, lap, landschap en af, lapt en stad, begaafde, aardse en snavel, en als laatste opgestegen, begeven en bewegen. Al deze vormen van assonantie zorgen toch voor een soort van eindrijm. Naast assonantie heb ik één vorm van alliteratie gevonden: slimme snavel op regel 6.  

B - inhoud:

In het gedicht zijn verschillende vormen van beeldspraak te vinden. Op regel 1 en 2 staat een asyndetische vergelijking, de kraai is het object en het beeld is een verkreukelde zwarte lap. Op regel 14 is een metafoor te vinden, dit veel te grote blauw betekent eigenlijk de lucht. Nog een metafoor is te zien op regel 9, het woord vlechtwerken is hier gebruikt om duidelijk te maken in wat voor ingewikkelde patronen de zwaluwen boven de stad vliegen. De grootste vorm van beeldspraak is echter het eerste deel van het gedicht tegenover de laatste twee zinnen. De onhandige manier van vliegen van de kraai staat symbool voor de manier waarop de woorden van de dichter overkomen. Het is heel moeilijk om je gevoelens te verwoorden, waardoor het een beetje stuntelig kan klinken. Dit wordt vergeleken met de kraai, die ook niet echt sierlijk is. De kraai wordt hier ook gezien als 'aards', hij laat zich niet zomaar gaan. Een grote liefde kan hier verandering in brengen, dit is waarschijnlijk ook gebeurd bij de dichter. Hij voelt veel liefde voor iemand, maar komt niet uit zijn woorden als hij dit wil vertellen.

Op regel 11 is een antithese te vinden, een zitter vormt een tegenstelling met opstijgen. Ook heeft de dichter een soort woordspeling gebruikt, eerst noemt hij de kraai een zwarte verkreukelde lap en later schrijft hij: 'hij lapt het toch maar.'
Dit gedicht gaat volgens mij dus over de onhandigheid die mensen ervaren in de liefde en om dit duidelijke te maken is het verschil tussen een kraai en een zwaluw gebruikt.

C - beoordeling:

Hoe langer ik over dit gedicht nadenk, hoe mooier ik het vind worden. Pas toen ik de boodschap, of de onderliggende gedachte, doorhad kon ik het begrijpen. Ik denk dat veel mensen zich in het gedicht zullen herkennen. Door de vreemde zinsopbouw en het ontbreken van een duidelijk metrum, leest het gedicht niet heel fijn. Het is lastig om te merken wanneer een pauze gehouden wordt en wanneer je door moet lezen. Ik vind het origineel dat de schrijver pas in de laatste twee regels een wending gebruikt en het gedicht opeens over iets heel anders lijkt te gaan. Al met al vind ik het een origineel gedicht met een mooie gedachte.

zaterdag 24 mei 2014

Poëzie opdracht 3: Metrum en Klank

In een eerder artikel schreef ik al over het ritme van een gedicht, ofwel het metrum. Het metrum van het gedicht Frits en Kee van Piet Paaltjens zal ik hieronder beschrijven.  
       
       Zij heette Kee. Hij schreef zich Frits.       
       Zij zag wat scheel. Hij liep mank.       
       Een englenpaar. Maar zij erg bits,       
       En hij verschriklijk aan de drank. 

5     Zo woonden ze in een lekke schuit,

       Als twee marmotjes in hun hol.
       Geregeld schold zij hem de huid
       En dronk hij zich met bitter vol.

       De tijd vliegt snel, vooral wanneer

10   De liefde 's levens zuur verzoet.
       Hun koopren bruiloft kwam dus, eer
       Het minnend paar het had vermoed.
       
       In zijn verrassing leegde hij
       Reeds 's morgens vroeg zijn tweede fles;
15   En van weeromstuit raasde zij       
       In ééns wel voor een week of zes.

       Doch ziet! - Terwijl de teedre bruid

       Haar eedle bruidegom en heer
       Nog streelde, zonk opeens de schuit
20   Tot op de boôom der stadsgracht neer.

       Het water stroomde 't roefje in

       En vulde in nog geen ommezien
       Frits' lege fles, zijn gemalin
       En ook hemzelve bovendien. 

25   Toen taald' hij naar geen drinken meer,

       En Keetje hield voorgoed de mond.
       Dat was voor de allereerste keer
       In hun gelukkig echtverbond. 

Ik denk dat er gebruik gemaakt is van jambe's, hierbij wordt een onbeklemtoonde lettergreep gevolgd door een beklemtoonde lettergreep. De onbeklemtoonde lettergreep heet een thesis, en de beklemtoonde een arsis. In regel 21 is er gebruikt gemaakt van elisie, er is 't geschrevenin plaats van het. Ook in regel 25 is een elisie te vinden, taald' in plaats van taalde. Elisie wordt gebruikt om het metrum te kunnen behouden. Soms moet je als lezer ook zelf een elisie toepassen bijvoorbeeld op regel 5, 'een' moet hier gelezen worden als 'n. Ook op regel 27 moet je zelf een elisie toepassen. 'Dat' moet gelezen worden als 't, zodat dat en was samen één lettergreep vormen om het metrum te laten kloppen.


Op het einde van regel 11 is een enjambement te vinden, eer is het begin van een nieuwe zin. Door het echter niet te verplaatsen naar de volgende regel, kan er voldaan worden aan het rijmschema. Bij regel 18 en 19 is ook een enjambement te vinden, de woorden: 'nog streelde', zijn op de volgende versregel geplaatst om het  rijmschema te behouden.


Ook wordt er in gedichten veel gebruik gemaakt van klankeffecten, ofwel rijm. In dit gedicht is er een ABAB rijmschema te vinden, dit heet gekruist rijm. In dit gedicht is gebruik gemaakt van mannelijk rijm, na de rijmende lettergreep, waarop de klemtoon ligt, volgt geen andere lettergreep meer. Een voorbeeld hiervan is mank en drank. Mannelijk rijm is een volrijm, zowel de klinkers als de medeklinkers rijmen op elkaar. In de eerste regel is een vorm van assonantie te vinden, alleen de klinkers rijmen op elkaar: Zij heette Kee. Hij schreef zich Frits. 


De verschillende rijmvormen in het gedicht Kind van Mei zal ik ook bespreken. De schrijver van dit gedicht is onbekend.


       Ik ben een Kind van Mei, een dagdromer, als ik in

       het rond kijk, ontwaar ik waarheden, als bloesems blaas
       ik ze van bomen, de atomen vormen een waas.
       van een wanordelijke waarachtigheid waarin  

5     ik mezelf verlies, waarin ik mezelf niet terug vind,

       maar heus, dat geeft niet, want ik draag de onwetendheid
       als een vest. Wanneer het lente is, trek ik geheid
       het vest weer uit, want ik ben van Mei, een lentekind.

        Ik besef me terdege, dat ik ben verwekt in

10   de apotheose van een zonnige zomer
       een broeierig najaar waar zwoele zomerse zin

       wederom overwon, hoewel de liefde lomer

       was, en 't behagen trager ging, maar toch evenmin
       geboorte gaf aan een kind van Mei, een dagdromer. 

Dit gedicht is een sonnet, de eerste twee strofen zijn kwatrijnen en de laatste twee strofen zijn terzetten. In de kwatrijnen is gebruik gemaakt van een ABBA rijmschema, ofwel omarmend rijm. In de laatste strofen is een ABABAB rijmschema gebruikt, dit heet gekruist rijm. Hiernaast zijn verschillende vormen van halfrijm te vinden. Ten eerste een alliteratie op regel 4: wanordelijke waarachtigheid waarin. Op regel 11 is nog een alliteratie te vinden: zwoele zomerse zin. Als laatste een vorm van assonantie: wederom overwon in regel 12. 


Ook in songteksten wordt gebruik gemaakt van rijm, ritme, stijlfiguren en beeldspraak. Ik heb gekozen om het liedje Dat ik je mis van Maaike Ouboter te bespreken. 





       Je kust me, je sust me.

       Omhelst me, gerust me.
       Je vangt me, verlangt me.
       Oneindig ontbangt me
5     Je roept me, je hoort me.
       Je redt en verstoort me.
       Gelooft me, berooft me.
       Verstikt en verdooft me.
       Je ademt en leeft me.
10   Siddert en beeft me.
       Vertrouwt me, beschouwt me
       Als mens en weerhoudt me
       Van bozige dromen
       Die op komen dagen
15   De eenzame vragen
       Van eindig geluk.

       Met je krullen als nacht

       Hoe je praat hoe je lacht
       Hoe je stem zo dichtbij
20   Als een engel verzacht
       In mijn dromen doorstromen
       Oneindige leegtes
       Je remt me, je temt me
       je roert  en beweegt me
25   Ik mis je, ik mis je
       Ik grijp je, ik gris je
       Ik wil je, bespeel je
       Ik roer en beveel je
       Om bij me te blijven
30   In donkere nachten
       Om niet meer te smachten
       Naar jou 

       Laat me los

       Ik moet nu alleen
35   En houd me vast als het nodig is
       In gedachten
       En ik zoek je in alles om me heen
       Maar al denk ik soms dat het zo beter is
       Kan ik het niet helpen dat ik je soms mis

40   Oh ik smoor je, bevroor je

       Verlos en verloor je
       Weg naar een andere plek
       Maar ik hoor je
       Omarm je, verwarm je
45   Ik zie je en voel je
       Ik aai je, ik streel je
       Ik knuffel en kroel je
       Je rijpt me begrijpt me
       Verwart en misleidt me
50   Het schrikt me soms af
       Hoeveel ik op je lijk nu
       M'n glimlach mijn tranen
       M'n liefde, mijn beleven
       Het spijt me van alles
55   Kom help en bevrijd me

       En laat me los

       Ik kan het alleen
       Maar houd me vast als het nodig is
       In gedachten 
60   En ik vind je in alles om me heen
       Maar al denk ik soms dat het zo beter is
       Kan ik het niet helpen dat ik je soms mis

       Ik kus je, ik sus je

       Ik doof en ik blus je
65   Je blijft heel dicht bij me
       Maar in mijn hoofd rust je

Dit liedje lijkt geen vast rijmschema te hebben, omdat heel veel zinnen op je of me eindigen. Wanneer je echter goed naar de eerste strofe kijkt, zie je dat de woorden voor 'me' wel steeds rijmen. Dit gaat volgens het rijmschema AABB, ofwel gepaard rijm. Er is vooral veel mannelijk rijm te vinden: leeft en beeft, kust en sust, remt en temt. 


Naast volrijm bevat deze tekst ook halfrijm, op regel 13 is assonantie te vinden: bozige dromen en op regel 48 ook: rijpt en begrijpt. Op regel 21 staat ook een voorbeeld van een alliteratie: dromen doorstromen, maar deze twee woorden bevatten ook volrijm, het is dus een combinatie. Op regel 47 is nog een alliteratie te vinden: knuffel en kroel. En op regel 26 staat nog een alliteratie: grijp en gris


Het metrum van de eerste strofe bestaat uit amfibrachen, een beklemtoonde lettergreep wordt hierbij ingesloten door twee onbeklemtoonde. Het begin van de tweede strofen is opgebouwd uit anapesten, maar gaat al snel weer over in amfibrachen. De derde strofe heeft niet echt een vast metrum, maar in de loop van het vierde deel gaat het weer over op amfibrachen. De vijfde strofe wijkt weer af, maar het laatste deel van het lied bestaat weer uit amfibrachen. Op de regels 52 en 53 is het woord mijn verkort tot m'n, dit is een soort elisie en gedaan om niet te veel de klemtoon op dit woord te leggen. 


Ook zijn er in dit liedje vormen van beeldspraak en stijlfiguren te vinden. Op regel 17 staat een vergelijking, het object zijn de krullen en het beeld is de nacht. op regel 19 en 20 staat nog een vergelijking. Het object is de stem en het beeld is een engel, het punt van overeenkomst is dat ze beiden verzachten. Het liedje bestaat uit heel veel enumeraties in de strofes 1,2,4 en 6, het is eigenlijk één grote opsomming. Roepen en horen op regel 5 zijn een antithese. 


Het liedje gaat over het missen van iemand die er niet meer is en heet beeld van die persoon wat dan nog in je hoofd blijft hangen. Dit kan veel mensen aanspreken, omdat bijna iedereen wel iemand mist door de dood of doordat iemand bij je weg is gegaan. In je gedachten kun je hier heel lang mee bezig blijven. De ouder van Maaike Ouboter zijn overleden toen ze op de middelbare school zat en daarom heeft ze dit lied geschreven en meegedaan aan het programma: de beste singer-songwriter van Nederland.
       

zondag 11 mei 2014

Poëzie opdracht 2: Beeldspraak en Stijlfiguren

In mijn vorige artikel schreef ik al dat er in poëzie veel gebruik wordt gemaakt van beeldende taal om gevoelens te verwoorden. Naast het gebruik van beeldspraak, zie je ook veel stijlfiguren terug. Deze zorgen samen voor een mooie vorm van de tekst. In het dagelijks leven kom je ook veel beeldspraak en stijlfiguren tegen, bijvoorbeeld in reclames, maar ook in gesprekken.

Er zijn verschillende soorten beeldspraak en van enkele zal ik een voorbeeld uit het dagelijks leven geven. Ten eerste een veelgebruikt metonymia in de kranten vandaag, Nederland is tweede geworden bij het Eurovisie Songfestival. Iedereen snapt dat niet heel Nederland bedoeld wordt, maar alleen Ilse DeLange en Waylon. Er wordt een opvallend kenmerk genoemd van de deelnemers, namelijk dat ze Nederland vertegenwoordigden. 
Wat ook vaak voorkomt zijn vergelijkingen, een object wordt vergeleken met een beeld. Rond etenstijd zul je vaak horen: Ik heb honger als een paard. Het object is hier ik en het beeld is een paard. De betekenis is dat je heel veel honger hebt, een paard eet namelijk heel veel.

Een derde soort van beeldspraak is de personificatie, we doen hierbij alsof een voorwerp een levend wezen is. Een veel voorkomend voorbeeld is de uitspraak: De zon komt op. De zon doet eigenlijk niets, het is de aarde die om zijn as draait waardoor we de zon boven de horizon uit zien komen. Het object in dit voorbeeld is de zon.

Naast beeldspraak zie je ook veel stijlfiguren terug in het dagelijks leven. Een veelvoorkomend stijlfiguur in de reclame is een hyperbool, ofwel een overdrijving. Een zin die iedereen de laatste tijd wel eens voorbij heeft horen komen is de volgende: Was alles maar zo snel als Vodafone 4g. In de reclamespotjes die hierbij horen, wordt ontzettend overdreven om duidelijk te maken dat het internet van Vodafone heel erg snel is. 



Een ander stijlfiguur is de Litotes, door het tegenovergestelde te ontkennen, wordt hetgeen wat je bedoelt benadrukt. Een uitspraak die ik gisteren nog hoorde was: Het regen niet zo'n beetje. Er werd natuurlijk bedoeld dat het enorm stond te gieten. 

Als laatste voorbeeld heb ik een retorische vraag die ik geregeld hoor: Ben je nou nog niet klaar? Op deze vraag wordt geen antwoord verwacht omdat je al ziet dat iemand nog bezig is. Het wordt meer gebruikt om je irritatie te laten blijken over het feit dat iemand al heel lang ergens mee bezig is.

In de hand-out die we in de klas kregen, stonden advertenties waarin gebruik werd gemaakt van beeldspraak en stijlfiguren. Ik zal drie van deze advertenties bespreken. 

De eerste is een advertentie voor nicotinekauwgom. Een vrouw blaast de kaarsjes op een verjaardagstaart uit en hieraan is te zien dat ze 42 jaar wordt. Ze ziet er echter veel ouder uit , de nicotine in sigaretten zorgt er namelijk voor dat de huid veel sneller veroudert. Het bedrijf hoopt met deze advertentie, dat mensen gaan stoppen met roken en daarvoor nicotinekauwgom kopen. Het gebruikte stijlfiguur is een overdrijving, de huidveroudering zal er echt niet voor zorgen dat je er ongeveer veertig jaar ouder uit ziet dan je werkelijk bent. 


De tweede advertentie was een reclame voor kauwgom. In deze advertentie is sprake van een vergelijking, de kauwgom wordt vergeleken met het poetsen van je tanden. Het beeld is dus een tandenborstel en het object is de kauwgom. Het bedrijf wil hiermee laten zien dat deze kauwgom heel goed is voor je tanden en voor een even frisse adem zorgt als tandenpoetsen. 


Als laatste wil ik een advertentie voor een usb-stick bespreken. Er is een hele kleine eierschaal te zien, waar een heel groot ei uit komt. Er is hier gebruik gemaakt van een vergelijking, de usb-stick is ook heel klein en wordt vergeleken met dit ei. Er passen namelijk heel veel bestanden op, het heeft een heel groot geheugen. Het object in deze vergelijking is de usb-stick en het beeld is het ei.


Natuurlijk komen we ook heel veel beeldspraak en stijlfiguren tegen in poëzie. In het gedicht Typiste van Gerrit Achterberg heb ik daarom drie vormen van beeldspraak gezocht.

       Morgen. De stad ontstaat.
       Ik loop in haar geboorte
       Met zoete ruggengraat

       Een doffe perzikhuid
       van jonge ochtendvochten
       ligt op het asfalt uit.

       De schoenen aan mijn voeten
       geven een kusgeluid.

       De tram, mijn gele bruidegom,
       houdt voor mijn kleine voeten stil
       en ik beklim het balkon.

       De conducteur kijkt achterom.
       De directeur, de handelsman
       Zijn ook van gisteren weerom.

       Een paar kruimels beschuit,
       veeg ik nog van mijn lippen,
       die ik naar voren uit.

       Er zinken rose stippen
       tussen mijn ogen en de ruit.

       De schrijfmachine staat al klaar.
       Kleine piano van mijn ziel,
       waarop ik tik wat hem geviel
       mij te bevelen, sterk en zwaar.

Meteen in de eerste strofe is een personificatie gebruikt, een stad kan niet ontstaan of geboren worden. Het is namelijk iets levenloos. Hiermee wordt bedoeld dat de ochtend aanbreekt en iedereen in de stad langzaam weer wakker wordt en aan het werk gaat.

Het tweede voorbeeld is ook een personificatie in de derde strofe. Schoenen zijn levenloos en kunnen geen kusgeluid geven. De schrijver probeert hiermee het geluid te omschrijven, dat werd veroorzaakt door het lopen op het natte asfalt.

In de laatste strofe heb ik een vergelijking gevonden, de schrijfmachine wordt gezien als een kleine piano van zijn ziel. Het object is hier de schrijfmachine en het beeld is de piano. Hiermee wil de schrijver zeggen dat hij op een schrijfmachine al zijn gedachten kwijt kan, net zoals je je muzikaliteit op een piano kwijt kan. De ziel wordt vaak gezien als de kern van je gedachten, vandaar de piano van de ziel.

Als laatste heb ik in het gedicht De Dapperstraat van J.C. Bloem drie stijlfiguren gezocht.

       Natuur is voor tevredenen of legen.
       En dan: wat is natuur nog in dit land?
       Een stukje bos, ter grootte van een krant
       Een heuvel met wat villaatjes ertegen

       Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
       De' in kaden vastgeklonken waterkant,
       De wolkon, nooit schoon dan als ze, omrand
       Door zolderramen langs de lucht bewegen

       Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
       Het leven houdt zijn wonderen verborgen
       Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

       Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
       Verregend, op een miezerigen morgen,
       Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

Het eerste stijlfiguur is een hyperbool in regel drie. Er zijn misschien niet veel bossen meer, maar er is wel meer bebossing dan slechts de grootte van een krant. Hier wordt dus overdreven. In strofe drie is een antithese te vinden, verborgen houden en tonen zijn namelijk tegengesteld aan elkaar. Het laatste stijlfiguur is een retorische vraag in regel twee. Er wordt geen antwoord verwacht op deze vraag en het is eerder een constatering dat er niet veel natuur meer te vinden is in de Nederlandse steden.

zaterdag 10 mei 2014

Poëzie opdracht 1: Wat is Poëzie?

Veel mensen zeggen dat ze niet van poëzie houden, muziek wordt hierbij vaak over het hoofd gezien. Meestal zijn songteksten echter ook een vorm van poëzie, je moet goed luisteren om de boodschap van een lied te begrijpen. Door naar muziek te luisteren kom je vaker in aanraking met poëzie dan je denkt, dit is dan ook de manier waarop ik het meeste met poëzie te maken krijg.

Het verschil tussen proza en poëzie is naar mijn mening dat een poëtische tekst een bepaald ritme heeft wanneer je het leest. Ook heeft het vaak een onderliggende boodschap die niet direct duidelijk wordt. Een ander kenmerk van poëzie is volgens mij het gebruik van figuurlijke taal. Wanneer je een gedicht alleen letterlijk leest, lijkt het slechts een samenraapsel van zinnen en woorden. Pas wanneer je beseft dat dit beeldspraak is en je probeert voor te stellen wat ermee bedoeld wordt, is het mogelijk om een gedicht goed te begrijpen. 

Ik denk dat poëzie heel persoonlijk is, waardoor het moeilijk vast te stellen is wat een goed gedicht is. De een vindt het figuurlijke taalgebruik fijn, terwijl de ander liever een duidelijke boodschap heeft. Ook heeft een gedicht voor iedereen een ander ritme, dit komt door verschillende manieren van lezen. Waar de één liever heeft dat een gedicht ritmisch wordt door het gebruik van rijm, bereikt de ander dit liever door te spelen met leestekens en de lengte van zinnen.

Om verder te ontdekken wat poëzie inhoudt, hebben we in de klas verschillende gedichten bekeken. De eerste tekst was van Mustafa Stitou. Ik vond het lastig om hierin een ritme te vinden, doordat de tekst niet rijmde en de zinnen niet heel speciaal opgebouwd waren. Door de tekst vaker te lezen, ontstond er toch een soort ritme. Ook bevat de tekst een boodschap die niet direct duidelijk is en daarom denk ik dat deze tekst op het randje ligt tussen poëzie en proza.

Hierna hebben we de songtekst van het lied Papaoutai van Stromae behandeld. Op het eerste gezicht is het gewoon een mooi lied, maar ik ontdekte in deze les dat het een tweede laag bevat. Dit kwam doordat ik voor het eerst een Nederlandse vertaling van de tekst las. Het bevat een serieuze boodschap over zijn vader en doordat het een lied is, heeft de tekst ook een ritme. Ik vind dit dus een poëtische tekst.

Het derde gedicht dat we behandeld hebben, was Johnson Brothers Ltd. van Rutger Kopland. Deze tekst vond ik vrij lastig om te begrijpen en ik vond het niet erg prettig lezen door de vreemde regelindeling. Door deze indeling vind ik het wel poëzie, want bij proza zouden de zinnen op een andere manier opgebouwd zijn.

Het volgende gedicht is Komaf van Gerrit Achterberg. De regels zijn allemaal even lang en er is gebruik gemaakt van rijm, de tekst bevat hierdoor een ritme. Ook is er sprake van een onderliggende gedachte, de schrijver probeert zijn gevoelens te verwoorden over het geloof van zijn familie. Als laatste is er figuurlijk taalgebruik aanwezig, het gedicht bevat dus alle eerder genoemde kenmerken en ik vind dit poëzie.

Als laatste bekeken we het gedicht De moeder de vrouw van Martinus Nijhoff. Ook in dit gedicht is een duidelijk rijmschema te ontdekken en weer moest ik de tekst vaker lezen om te begrijpen waar het over gaat. Dit kwam onder andere doordat niet alles letterlijk te nemen is. Dit zijn allemaal kenmerken die volgens mij duiden op poëzie.

Door deze gedichten te bekijken, ben ik gekomen tot de volgende definitie van poëzie: Poëzie moet een boodschap overbrengen, hierbij is de vorm van de tekst heel belangrijk. De gevoelens van de schrijver worden in een gedicht op een beeldende manier verwoord, omdat het gewone taalgebruik vaak te kort schiet om gevoelens te beschrijven.

Als laatste heb ik een klassiek gedicht gekozen wat volgens mij aan deze definitie voldoet, namelijk Het kind en ik van Martinus Nijhoff.

Ik zou een dag uit vissen,
        ik voelde mij moedeloos.
        Ik maakte tussen de lissen
        met de hand een wak in het kroos.

        Er steeg licht op van beneden
        uit de zwarte spiegelgrond.
        Ik zag een tuin onbetreden
        en een kind dat daar stond.

        Het stond aan zijn schrijftafel
        te schrijven op een lei.
        Het woord onder de griffel
        herkende ik, was van mij.

        Maar toen heeft het geschreven,
        zonder haasten zonder schroom,
        al wat ik van mijn leven
        nog ooit te schrijven droom.

        En telkens als ik even
        knikte dat ik het wist,
        liet hij het water beven
        en het werd uitgewist.

De boodschap van dit gedicht is dat een volwassene nooit meer hetzelfde zal zijn als een kind. Een kind is namelijk nog niet beïnvloed door zijn omgeving, terwijl een volwassene dit wel is. Wanneer je probeert weer als een kind te denken, zal dit steeds net niet lukken. Dit is in de laatste regel te lezen, het wordt weer uitgewist. Deze boodschap is op een beeldende manier gebracht, de schrijver bedoelt namelijk niet letterlijk dat hij gaat vissen en een kind in het water ziet. Dat de vorm van de tekst heel belangrijk is, is te zien aan het abab rijmschema. Ook is duidelijk dat er goed is nagedacht over de zinsopbouw, deze is anders dan in normale teksten. Al deze kenmerken wijzen erop dat dit gedicht poëzie is.

Bij poëzie zijn de vorm, beeldend taalgebruik en het ritme dus heel belangrijk om een boodschap aan de lezer over te brengen. Om dit artikel af te sluiten, heb ik nog een filmpje dat gemaakt is bij het gedicht Het kind en ik.